De afgelopen jaren is er een ontwikkeling te zien in de behandeling van een voorste kruisbandreconstructie. Na een voorste kruisbandreconstructie kan een bepaalde mate van laxiteit in de knie blijven bestaan. Laxiteit betekent dat er een mate van bewegingsmogelijkheid (ook wel ‘speling’) is binnen een gewricht. Om deze laxiteit te verminderen kan er tijdens de operatie gekozen worden voor een extra band (ligament) aan de buitenzijde (laterale zijde) van de knie. Deze extra plastiek zorgt ervoor dat een bepaalde draaiing (anterolaterale rotatie) van de knie niet meer plaats kan vinden. Ook reduceert deze plastiek de beweging van het onderbeen naar voren ten opzichte van het bovenbeen (tibiale translatie). Tot ongeveer twee jaar geleden werd deze plastiek alleen toegepast bij topsporters of jonge mensen die een pivoterende sport beoefenen. Ook een revisie kon een reden zijn voor het plaatsen van de extra plastiek. Echter, de laatste jaren wordt de plastiek steeds vaker toegepast.
Voor deze plastiek kunnen twee technieken voor gebruikt worden: het anterolaterale ligament (ALL) plastiek en de laterale extra-articulaire tenodese (LET). Beide technieken maken gebruik van een graft uit de tractus iliotibialis, een spier aan de buitenzijde van het bovenbeen (zie afbeelding 1), of een graft van de m. gracilis, een spier aan de binnenzijde van het been (zie afbeelding 2). Het voordeel van een graft uit de m. gracilis bij een voorste kruisbandreconstructie met hamstringgraft is dat deze eenvoudig te verwijderen is, omdat de m. semitendinosis al weggehaald is als graft voor de voorste kruisband. De revalidatie van een voorste kruisbandrevalidatie met ALL- of LET-reconstructie is nagenoeg gelijk aan de revalidatie na een geïsoleerde voorste kruisbandreconstructie. Het enige verschil is dat er een extra litteken is dat de eerste weken wat gevoelig kan zijn. Het verschil tussen de ALL- en LET-reconstructie is het verloop en de plaatsing van de grafts. Dit wordt hieronder verder toegelicht.
De LET-reconstructie (beschreven door Lemaire, MacIntosh en Ellison) bevindt zich, net als de ALL-reconstructie, aan de buitenzijde van de knie. Er wordt een graft van 1 centimeter breed en 8 centimeter lang van de tractus iliotibialispees gehaald. Deze graft wordt buiten het gewricht (extra-articulair) vastgezet met krammetjes. De graft bij de LET-reconstructie zit vast op het bovenbeen (femur) en loopt bij de variant van Ellison, Deep Lemaire en MacIntosh onder de buitenband (laterale collaterale band, LCL) door. Hij zit vervolgens vast aan de voorzijde van het scheenbeen op het tuberculum van Gerdi. Deze aanhechting is net anders dan bij de ALL-reconstructie (zie afbeeldingen hieronder).
Uit betrouwbare studies is gebleken dat patiënten met een LET-reconstructie naast de kruisbandreconstructie een betere controle over rotaties hebben en minder kans op een re-ruptuur dan patiënten met een geïsoleerde kruisbandreconstructie. Uit onderzoek blijkt dat de LET-plastiek zorgt voor nog minder laxiteit richting rotatie dan de ALL-plastiek. Wel kunnen patiënten met de LET-plastiek de knie verder overstrekken dan patiënten met de ALL-plastiek.
In de knie bevindt zich het anterolaterale ligament (zie afbeelding). Wanneer de voorste kruisband scheurt, dan scheurt in 75% van de gevallen ook het anterolaterale ligament. Andersom vindt geïsoleerd anterolateraal ligament letsel zeer zelden plaats. Het anterolaterale ligament kan worden gereconstrueerd. Dit is de ALL-plastiek, ook wel tractopexie genoemd. In tegenstelling tot de LET-reconstructie gaat de graft niet onder de laterale collaterale band door, maar er overheen en is de aanhechting op het scheenbeen (tibia) iets meer naar de buitenkant. Op deze afbeelding is de aanhechting van het anterolaterale ligament te zien. Op de afbeelding is ook het tuberculum van Gerdi (GT) te zien. Dit is de plaats waar de LET-reconstructie vast zit.